Marjolijn van Heemstra – In lichtjaren heeft niemand haast & Reistijd, bedtijd, ijstijd
Denk je eens een sterrenhemel in. Liefst helder, uitgestrekt, zonder menselijke obstakels die het blikveld belemmeren. Vanuit een zolderraampje in een drukke stad mag voor mijn part ook, als je maar omhoog kunt kijken. Kun je ze zien, de sterren? Het weidse, het diepe, het idee dat het licht dat je aan de hemel ziet schijnen er onvoorstelbaar lang over gedaan heeft om jouw netvlies te bereiken. Dat zo’n ster in de tussenliggende tijd al is uitgedoofd, dat alles heeft op mij, en vermoedelijk op velen, een louterend en relativerend effect. Die vergadering op je werk morgen waar je zo tegen opziet krijgt spontaan minder gewicht.
Zeker kan dit louterend zijn, maar evenzogoed beangstigend. Angst heeft vaak te maken met het onbekende, dus als je je er wat meer in verdiept zou dat moeten helpen, toch? Op dit punt is Marjolijn van Heemstra de afgelopen tijd mijn gids geweest. Een paar jaar geleden las ik al met veel plezier haar roman En we noemen hem. Deze zomer, treinreizend van en naar mijn werk, las ik haar boek In lichtjaren heeft niemand haast, met de toepasselijke ondertitel Een zoektocht naar meer ruimte in ons leven. In het jachtige van haar bestaan als schrijver, dichter, theatermaker en moeder van twee jonge kinderen gaat ze op zoek naar houvast middenin de drukte van haar woonplaats Amsterdam. Ze ontwikkelt een fascinatie voor de ruimte, voor dat wat er zich buiten onze dampkring bevindt. Meer ruimte in haar leven, ontdekt ze, geeft haar niet alleen rust, het geeft haar ook een doel. Het zet haar ertoe aan om van alles over de ruimte uit te gaan zoeken. Wat weten we eigenlijk van de ruimte en wie zijn de mensen die dat allemaal ontdekt hebben? Wat drijft hen in hun zoektocht en wat kunnen we hier in ons alledaagse leven mee?
Van Heemstra houdt haar zoektocht naar dit alles persoonlijk en menselijk; heel aards in feite. Hoewel ze alles uitvoerig uitzoekt en ons de nodige feiten meegeeft, leest het boek als een autobiografie, een autobiografie met journalistieke maar net zo goed filosofische elementen. Als je ‘s ochtends tussen de haastende forenzen en vakantievierende dagjesmensen in de trein zit, waan je je op een compleet andere planeet als Van Heemstra vertelt hoe ze op een onbekende, goed weggestopte plek in Nederland ‘s lands grootste ruimtetelescoop aantreft. Het gesprek dat ze daar heeft met een enthousiaste, jonge wetenschapper werkt aanstekelijk, maar ook vervreemdend. Fantastisch wat we allemaal al weten en kunnen, en wat er de komende jaren nog te ontdekken valt, maar gaat dat onze pet niet lichtjaren te boven? Het ene moment deelt Van Heemstra dit enthousiasme, terwijl ze zich het volgende moment afvraagt waar haar obsessie in hemelsnaam toe moet leiden. Haar man en zoontjes vragen zich dit ook regelmatig af als ze weer eens op ruimte-onderzoek gaat.
Toch biedt juist deze zoektocht haar een nieuw perspectief, een nieuwe blik waardoor ze het kleine alledaagse weer opnieuw leert zien. Het geeft haar filosofische kracht en nieuwe inspiratie als schrijver. In dit licht is het fascinerend om naast In lichtjaren heeft niemand haast ook Van Heemstra’s dichtbundel Reistijd, bedtijd, ijstijd te lezen. Hoewel de dichtbundel in 2020 verscheen en Lichtjaren in 2021 was mijn eigen volgorde precies andersom en ben ik de gedichten gaan lezen met het zoekende, ruimtelijke perspectief van Lichtjaren in mijn achterhoofd. In Reistijd, bedtijd, ijstijd kom je veel van dezelfde thema’s tegen – de tijd, de ruimte, het eigen lichaam, geboorte, sterfte – maar dan, logischerwijs, in een geheel andere vorm. Dit maakt het een verrijkende leeservaring.
In haar poëzie is Van Heemstra ook vaak op zoek. Ze probeert iets van het leven te grijpen, iets van het minuscule zandkorreltje dat wij met ons leven middenin al die miljarden jaren vormen. Hiervoor zoomt ze soms in op kleine, alledaagse dingen; juist het tastbare kan betekenis geven te midden van het cosmische. Het levert toegankelijke gedichten op die direct invoelbaar zijn qua emotie – soms zoekend of angstig, dan weer uitbundig of woedend – en tegelijkertijd heel eigen voelen. Zoals in het gedicht ‘Kras’:
Het is moeilijk te bevatten dat dit bestaan,
de volledige weg van schreeuw tot zucht,
zal worden samengevat in een kleine
streep van geboorte- naar sterftejaar.
Een godgans leven uitgedrukt in de smalste
horizon van is naar is geweest, eenzame
kras tussen bron en zee.
Naast dit soort filosofische gedachten staan gedichten over de onvoorwaardelijke liefde van een ouder voor haar kind, afgewisseld met soms pijnlijke registraties van de verwoesting die een vrouwenlichaam doormaakt bij een bevalling en tijdens het ouder worden. Geestig is de bespiegeling van een oud, afgedankt matras dat mijmert over alles wat het in een half mensenleven heeft meegemaakt, gevoeld en gehoord.
Uiteindelijk spreekt uit beide boeken Van Heemstra’s grote verwondering, haar nieuwsgierigheid naar het leven, het grote én het kleine. Hoe een blik op het grote ons soms kan helpen het kleine weer te zien. Ze neemt je op aanstekelijke wijze mee op haar zoektocht, naar meer ruimte in ons leven en naar de taal om dat in te vertellen.
Marjolijn van Heemstra – In lichtjaren heeft niemand haast
De Correspondent, 2021
184 pagina’s
Marjolijn van Heemstra – Reistijd, bedtijd, ijstijd
Das Mag Uitgevers, 2020
64 pagina’s