Lieke Marsman – In mijn mand & Miklós Radnóti – Het schriftje uit Bor

Jarenlang heb ik geen poëzie gelezen, tot een paar weken geleden. In een opwelling kocht ik de bundel In mijn mand van Lieke Marsman. Ik had ineens zin om gedichten te lezen. Dit heeft ongetwijfeld te maken met mijn tamelijk gefragmenteerde leesritme van de laatste tijd. Wat vermoedelijk weer terug te leiden valt tot aanstaande verhuizingen, huizen kopen en verkopen, twee kleine kinderen; van die dingen. ‘The stuff of life’, zoals de Engelsen zo mooi zeggen. Ik ben in een stuk of zeven boeken tegelijk bezig, nu eens hier, dan weer daar; maak weinig af en begin al weer in iets nieuws. Soms heb je echter zo’n moment dat je jezelf van een afstandje beziet en op één van die momenten dacht ik ineens ‘waarom geen gedichten?’ Haast per definitie kort, krachtig als het meezit en soms ook mooi, akelig, vervreemdend, inspirerend, grappig of gek. Een soort fortune cookie voor aan het eind van de dag, liefst te consumeren vlak voor het slapengaan.

Lieke Marsman had ik al langer in mijn hoofd. Ik had wel eens wat stukken van haar gelezen in de krant die een goede indruk hadden achtergelaten. En van een bespreking van In mijn mand kon ik me herinneren dat het toegankelijke, hedendaagse gedichten waren. Wat de recensent citeerde in de krant klonk gelijk goed. Over dat ze ziek is (kanker) en de dood die ineens onaangekondigd om de hoek staat te grijnzen: ‘De volgende ochtend word ik weer gewoon wakker / met in mijn hoofd een ritmisch / fuck fuck fuck / ik wil niet dood. Gelukkig maar, / want ik wil niet dood.’ Maar ook over de soms angstige coronatijd die een soort sluimerend gevoel van naderend onheil creëert. De pandemie die, in elk geval in het begin, een nieuw gevoel van saamhorigheid teweegbracht: ‘van Guangzhou / tot Turijn / danst men / een macabere / macarena / op het balkon’. Ik ben zo iemand die dan vrij autistisch één gedicht per avond gaat zitten lezen, maar dat werkt met zo’n dichtbundel wonderlijk goed. Geslaagd experiment, kortom.

Marsman noemt ergens haast vertederd de lijstjesmanie die je overal in de dagboeken van Susan Sontag aantreft. Als trouw aanhanger van het zwaan-kleef-aan effect ben ik nu in de dagboeken van Susan Sontag begonnen. Daarover hopelijk een andere keer meer. Een ander positief effect van In mijn mand was dat ik zin had gekregen in een nieuwe dichtbundel. Zo’n avondritueel slijt toch snel in. Dit werd Het schriftje uit Bor van Miklós Radnóti. Ook hier had ik een mooie bespreking van gelezen. Alleen al vanwege de fraaie, verzorgde vormgeving zou je deze bundel al kunnen aanschaffen, maar dat is uiteindelijk slechts te verpakking. Het gaat hier boven alles om de inhoud; de inhoud en het verhaal erachter. De gedichten in Het schriftje uit Bor zijn namelijk flessenpost, zoals Arnon Grunberg dat omschrijft in het nawoord; gruwelijke flessenpost.

De Joods-Hongaarse dichter Miklós Radnóti werkte als dwangarbeider in de kopermijnen van het Servische Bor en werd in november 1944 tijdens een dodenmars neergeschoten, vijfendertig jaar oud. Zijn lichaam werd anderhalf jaar later teruggevonden in een massagraf, met in zijn jaszak een schriftje waarin hij de laatste weken van zijn leven gedichten had genoteerd. Hierin beschrijft hij de verschrikkingen in het werkkamp waar hij met andere gevangenen dwangarbeid moet verrichten. De gedichten die hij uitgeput aan het eind van een dag stiekem in het schriftje weet te noteren zijn kleine ooggetuigenverslagen van de hel. De poëzie is Radnóti’s venster op de gruwelijke wereld om hem heen, maar ook zijn houvast. Wanhopig denkt hij aan zijn vrouw die hij in Boedapest moest achterlaten en aan hun gelukkige, vooroorlogse leven samen. Tussen alle gruwelijkheden probeert de dichter zich de schoonheid en de liefde voor de geest te halen. Maar uiteindelijk haalt de dood hem in. De vijand nadert en de nazi’s sturen de overlevenden van het werkkamp op een mars richting Duitsland. Een mars die voor velen een dodenmars zal blijken. Het laatste gedicht uit de bundel is misschien wel het beroemdste en leest als een vooraankondiging van Radnóti’s eigen dood:

Ik stortte naast hem, zijn lijf rolde,
strak al, een gespannen snaar.
Nekschot. – ‘Dus zo wordt jouw einde,’ –
fluisterde het in mij, – ‘lig stil,
geduld nu, daaruit bloeit de dood.’ –
‘Der springt noch auf,’ – klonk boven mij.
Bloedmodder stolde op mijn oren.

Het besef dat wat je leest op zijn lijk is teruggevonden – het bizarre wonder dat het überhaupt is teruggevonden! – maakt dit tot een zeer indringende leeservaring. Dit is de eerste integrale Nederlandse vertaling van Het schriftje uit Bor, vertaald door Arjaan van Nimwegen en Orsolya Réthelyi. Hopelijk volgt er meer.
Voor mijzelf heb ik in elk geval voor het eerst in lange tijd weer een glimp opgevangen van de kracht van poëzie.

Lieke Marsman – In mijn mand
Uitgeverij Pluim, 2021
56 pagina’s

Miklós Radnóti – Het schriftje uit Bor
Van Oorschot, 2021
Oorspronkelijke titel Bori notesz, 1970
Vertaald uit het Hongaars door Arjaan van Nimwegen en Orsolya Réthelyi
64 pagina’s

Facebooktwitterlinkedinmail