Interview Toine Heijmans

Interview voor literair platform Tzum (augustus 2021)

Toine Heijmans (1969) studeerde geschiedenis aan de Radboud Universiteit en werkt als columnist en algemeen verslaggever bij de Volkskrant. Voor zijn romandebuut Op Zee kreeg hij in 2013 als eerste Nederlandse schrijver de prestigieuze Prix Médicis Étranger. Het boek werd een verkoopsucces en werd enkele jaren geleden verfilmd. Afgelopen voorjaar verscheen zijn nieuwste roman Zuurstofschuld, een bergbeklimmersroman over de vrienden Lenny en Walter die op de hoogste bergtoppen hun dromen najagen. Zuurstofschuld werd lovend ontvangen en door NRC Handelsblad geselecteerd in hun lijst met de beste zomerboeken van dit moment. Casper Schaaf merkte dat hij het boek ook enthousiast ging tippen aan andere lezers en besloot dat het tijd werd voor een interview.

– NRC Handelsblad selecteerde Zuurstofschuld in hun lijst met de beste zomerboeken. Ook veel boekhandels hebben het boek opgenomen in hun zomertips van dit moment. In de recensies werd zowel de stijl als de spanning in het boek geroemd. Dat moet voor een schrijver toch een groot compliment zijn, dat niet alleen de stijl en compositie van je boek worden geprezen, maar juist ook de leesbaarheid?
Columns voor de krant schrijf ik voor de lezer, een roman schrijf ik voor mezelf, het liefst zette ik één exemplaar in de boekenkast, maar als het eenmaal verschijnt is mijn grote angst dat niemand er om geeft, dus wat dat betreft ben ik heel blij met de reacties. Het is toch vijf jaar met zo’n verhaal in m’n hoofd doorbrengen. Het is geworden wat ik wilde, dat is het belangrijkste, en ik hou van stijl en spanning, dus dat is inderdaad een compliment. Nog mooier is het als lezers die ik tegenkom begrijpen wat ik ermee bedoel.

– Zuurstofschuld beleeft herdruk op herdruk, wat natuurlijk heel mooi nieuws is. Ook zijn de vertaalrechten onlangs verkocht aan Italië. Met Op zee won je destijds de prestigieuze Prix Médicis Étranger. Denk je dat Zuurstofschuld weer net zo’n succes wordt als Op Zee, ook internationaal?
Pfoe – dat zou leuk zijn, maar het is niet mijn reden een roman te schrijven. Vertalingen zijn geweldig, omdat zo’n boek in een ander land toch een andere lading krijgt; in Frankrijk bijvoorbeeld paste Op Zee erg bij het debat over de psychologie van het gezin. Zuurstofschuld is net ook aan Duitsland verkocht, en aan Frankrijk, na een veiling tussen vier uitgeverijen, dat zijn berglanden, ik ben erg benieuwd hoe ze daar naar zo’n boek kijken, geschreven door een laaglander, die dan ook nog eens met hun klimgeschiedenissen aan de haal gaat. Er zijn niet veel romans geschreven over alpinisten, wel heel veel waargebeurde verhalen, ik ben benieuwd hoe dat valt.


– Zuurstofschuld begint met Walter, een man van halverwege de vijftig met gezondheidsproblemen. Hij beklimt een naamloze achtduizender in de Himalaya met het plan daar niet meer weg te gaan. Onderwijl kijkt hij terug op zijn leven, waarin hij met zijn vriend Lenny talloze bergen heeft beklommen en waarin Lenny een keer op spectaculaire wijze net niet is doodgegaan. Daartussendoor heb je allerlei waargebeurde verhalen van beroemde klimmers verweven. Zoals de tragische dood van de jonge Duitser Toni Kurz, die op 22 juli 1936 voor het oog van verslaggevers en ramptoeristen de onneembaar geachte noordwand van de Eiger in Zwitserland beklom. Al zijn medeklimmers vroren dood, en zelf eindigde hij bungelend aan een touw, zeven meter boven de grond, vermoord door zijn eigen lichaamsgewicht. De foto van de per ongeluk zelf voltrokken executie stond destijds in de krant en staat ook in Zuurstofschuld. Wat was de reden om deze waargebeurde ‘uitstapjes’ toe te voegen aan je roman?
Van jongs af aan, maar vooral toen ik zelf nog klom, las ik alles wat los en vast zat van en over bergbeklimmers. Die boeken reizen al een heel leven met me mee. De beste boeken, van de beste klimmers, gaan vaak niet over het behalen van de top, maar over wat een berg doet met een mens, en omgekeerd. Het is psychologie, bijna experimentele psychologie: wat doen die omstandigheden met je, kun je leven in dood terrein? Ik zie klimmers niet als sportlui, maar als levenskunstenaars, of beter, ontdekkingsreizigers. Ze gaan voor ons, laaglanders, naar plekken van de ziel, en van de oude aarde, waar haast niemand komt, en brengen dan verslag uit.

Dat was vooral zo in de gouden jaren van het klimmen, maar die zijn voorbij: alles is beklommen, je kunt full service naar de Everest. Ik wilde die oude tijd terughalen, eerst door de klimmers van toen, met namen die bijna niemand meer kent – Bonatti, Rébuffat, Kurz, Rutkiewicz, Hargreaves – als een soort geesten mee te laten klimmen met Walter op de berg. Dat gebeurt daarboven: je ziet dingen, ontmoet mensen die er niet zijn. Maar gaandeweg het schrijven begon ik toch letterlijk te citeren uit al die boeken die me lief zijn, vaak omdat de beste klimmers ook de beste schrijvers zijn. Zoals Rébuffat een koude bivak hoog in de Alpen beschrijft, ‘we werden gewiegd door de ribben van de berg’, het is zelfs nooit vertaald in het Nederlands, ik dacht: dit is ook een soort eerbetoon. Zolang het maar past bij Walter en Lenny, en hun verhaal. En dat doet het, want Walter en Lenny zijn te laat geboren, vinden ze zelf, die hadden in de oude tijd willen leven.

Je hebt Marifoonberichten, je in 2019 verschenen boek met zeeverhalen, een motto meegegeven van Maarten Biesheuvel: ‘Op een schip past hij nog het minst in de gemeenschap en juist daar dacht hij telkens weer de ware romantiek te vinden. – J.M.A. Biesheuvel, ‘Brommer op zee’. Als je het schip even wegdenkt past dit gevoel naadloos bij Walter en Lenny in Zuurstofschuld. Ook zij zijn op zoek naar de ware romantiek, van het bergbeklimmen in hun geval. Is het jou, zowel bij de zee als bij de bergen, vooral te doen om die zoektocht naar ware romantiek en zijn er dan nog andere sporten waar je ook een roman over zou kunnen schrijven?
Om romantiek gaat het me niet, in de zin dat het romantisch zou zijn om alleen met de natuur te moeten overleven. Ik denk juist dat de natuur onromantisch is: die heeft geen gevoel, geen geweten; net als de bergen laat het de zee koud wat mensen daar uitvreten. Daarom is die zin van Biesheuvel ook zo mooi: een man die op zee iets probeert te vinden wat er niet is.

Het is uiteindelijk een projectie, maar wel een hele sterke: Bonatti bleef de Mont Blanc zijn vader noemen, Tenzing Norgay bleef de Everest zijn moeder noemen, het is een menselijke eigenschap om zoiets kouds en doods als het hooggebergte menselijke eigenschappen te geven. Klimmen, of zeezeilen, zie ik dan ook niet als sport. Het blijven manieren om jezelf te ontdekken, of om je terug te trekken uit een wereld vol met mensen. Bonatti klom uiteindelijk alleen nog maar alleen, net als Alison Hargreaves: meer een ontsnapping dan een zoektocht. Dat intrigeert me al heel lang. Voor een roman zijn het goede omstandigheden, omdat je alles kaal kunt maken. Alles lijkt daar overzichtelijk, maar is het niet. Voorzichtig ben ik al met een nieuw verhaal begonnen, dat speelt opnieuw in een wildernis.

Je zou je oeuvre kunnen opdelen in maatschappelijke en romantische boeken. Met aan de maatschappelijke kant onder meer de non-fictie boeken Nederland ligt er mooi bij en Allochtonië, maar ook je roman Pristina uit 2014, en aan de romantische kant Op Zee, Marifoonberichten en Zuurstofschuld. Herken je dit? Is er een kant waar je meer waarde aan hecht?
Zelf maak ik meer onderscheid tussen journalistiek en fictie, maar je hebt denk ik wel gelijk. Voor de krant schrijf ik journalistieke columns die vaak gaan over de (ongelijke) omstandigheden waarin mensen leven, of de strijd tussen het individu en het collectief, de overheid en de gewone mens. Dat zit heel diep. Bij het schrijven van mijn eerste roman, Op Zee, was ik bang dat het door elkaar zou gaan lopen, fictie en non-fictie, maar het omgekeerde is gebeurd: het helpt elkaar enorm. Voor de krant ben ik veel onderweg, spreek veel mensen, dat geeft inspiratie. Fictie schrijven is bewegingslozer, gaat meer over taal, en dat kan ik weer in mijn columns gebruiken.

De zee is een terugkerend thema in jouw werk. Zelf ben je een fervent zeiler. Je boot, die dicht bij je huis op het Amsterdamse IJburg ligt, is ook je schrijfkantoor. Sinds kort heb je ook een maandelijkse column in het tijdschrift Zeilen. Zie je jezelf als een zeilende schrijver of een schrijvende zeiler?
Ook dat hou ik het liefst gescheiden. Ik schrijf wel graag over dingen die ik meemaak – Zuurstofschuld is ook deels gebaseerd op eigen ervaringen in de bergen. Dat schrijft voor mij het beste. Over het ontstaan van leven op IJburg schreef ik ook een boek, La Vie Vinex, dat was spectaculair: een zandwoestijn waar ineens mensen kwamen wonen. Dus ik zie mezelf meer als een schrijver die goed om zich heen kijkt.

2021 is een jubileumjaar voor jou. Je debuutroman Op Zee verscheen precies tien jaar geleden. Om dat te vieren verscheen onlangs een gebonden jubileumeditie van Op Zee in de fraaie, originele vormgeving. Van dat omslag naar Zuurstofschuld, met Marifoonberichten ertussenin, loopt een mooie lijn qua vormgeving. Heb jij zelf ook een hand gehad in de vormgeving van je boeken?
Een omslag vind ik heel belangrijk, en ik vind het leuk erover na te denken. Het is vreselijk moeilijk ook. Wat past er nou bij een boek over bergen? Voor Zuurstofschuld zag ik werk van een Nederlandse kunstenaar die in de Canadese Rockies woont, Christa Rijneveld, en ik dacht meteen: dat is het. Vervolgens ging Roald Triebels ermee aan de slag, dat is echt een meester omslagenmaker, en elk boek weer weet hij precies te vinden wat bij het boek past, en bij mij. Daarom ben ik ook zo blij dat het originele omslag van Op Zee weer terug is, ook grafisch, met werk van Jenna Aerts, die ook tekeningen in het boek maakte. Maar Roald heeft er gelukkig opnieuw wel z’n eigen magie aan meegegeven.

Wat zijn de belangrijkste boeken in je leven?
Moby Dick
. Verhalen van Biesheuvel. De boeken van James Salter (Solo Faces, een klimroman, is erg goed). En al die bergbeklimmersboeken, waarvan ik de autobiografie van Tenzing Norgay wil aanraden, die is twintig jaar geleden in het Nederlands vertaald, enorm goed geschreven (door een Britse journalist, Norgay was zelf analfabeet) en enorm veelzeggend over wat er daarboven gebeurt, hoe mensen in elkaar steken, hoe vriendschap in elkaar steekt.

– Is deze coronatijd een droge periode voor jou als schrijver gebleken of juist een vruchtbare?
Heel vruchtbaar. Ik kon drie maanden continu aan Zuurstofschuld werken tijdens de eerste lockdown, toen ik onbetaald verlof kreeg van de krant. En deze situatie zegt heel veel over mensen en hoe ze zich gedragen. Het is een groot psychologisch experiment, een uitstekende tijd voor een schrijver, en voor een columnist.

– Voor welke boeken – naast die van jou natuurlijk – moeten wij ons naar de boekhandel spoeden, vind je?
Net uit: De ontdekking van Urk, geweldig boek dat veel duidelijk maakt over een onbegrepen ex-eiland. En Cliënt E. Busken van Jeroen Brouwers, ongelooflijk, maarja, dat heeft niet voor niks de Libris gewonnen. Wat een meester. De verhalen van Hanna Bervoets, en Melktanden van Emma Curvers, omdat ze veel over deze tijd vertellen.

– In een interview vertelde je dat je vorig jaar twee weken in een hutje in de bergen zat om Zuurstofschuld af te maken. Stel dat je daar weer een aantal weken heen zou gaan om te schrijven, wat voor boek zou er nu uitkomen?
Ik schrijf meestal heel onregelmatig, in het begin, en dan gebruik ik langere periodes om me echt te concentreren en alles recht te trekken. Dus ik zou die paar weken gebruiken om heel hard aan een nieuwe roman te werken, waarvan de contouren al wel bestaan, maar de letters nog niet. Dagenlang alleen maar met een verhaal bezig zijn is voor mij echt noodzakelijk om het af te krijgen: tot laat door, slapen en dromen over het boek, vroeg op en verder. Dan maakt het niet eens veel uit waar ik ben, als het maar in een omgeving is waar ik mezelf prettig voel, zoals in de bergen, of op een boot. Dat hutje hoog in de Alpen was wel schitterend, het leverde ook twee zinnen op in Zuurstofschuld – hoewel, omringd door bergen een bergverhaal schrijven klinkt weer zo romantisch, terwijl het ook gewoon noeste arbeid is.  Het nieuwe verhaal speelt aan een rivier, dus als iemand nog een fijne plek weet in de uiterwaarden, hou ik me aanbevolen.

– Tot slot, welk advies zou je een beginnend schrijver meegeven?
Mijlen maken. Alles schrijven wat los en vast zit. De krant is wat dat betreft mijn geluk geweest: daar kon (en kan) ik elke dag van alles uitproberen. Schrijven blijft toch een ambacht, het komt niet vanzelf.  

Lees hier het oorspronkelijke interview met Toine Heijmans op Tzum

Foto auteur: © Merlijn Doomernik



Facebooktwitterlinkedinmail

Leave a Reply to Anonymous Cancel reply