Tove Ditlevsen – Kindertijd

Het mooie aan memoires lezen is dat je onherroepelijk wordt teruggeworpen in je eigen jeugd. Als het ook nog eens mooi geschreven memoires zijn scoor je gelijk dubbele punten: je hebt niet alleen een mooi boek te pakken, maar je kunt je ook schaamteloos overgeven aan je eigen herinneringen. Onvermijdelijk bekruipt me dan na een tijdje de gedachte ‘goh, wat kan ik me eigenlijk weinig herinneren van mijn eigen jeugd’. Ik heb denk ik wat je noemt een vrij zorgeloze jeugd gehad. Dit kun je afleiden uit het weinige dat ik me kan herinneren; er is simpelweg niet veel dramatisch gebeurd, waardoor er weinig is blijven hangen.

OK, ik ben een keer bijna verdronken toen ik twee was en we op een woonboot woonden. We kregen een nieuwe loopplank van de steiger naar de voordeur, maar die was nog niet vastgemaakt. Dit had ik niet helemaal door, zodat ik met loopplank en al in het water tussen de steiger en de woonboot kukelde. Gelukkig zag mijn vader het gebeuren en kon hij me nog net op tijd bij een enkel grijpen. Ben ik toch, zo stel ik me dat dan voor, als een soort Achilles in een rivier gedoopt, al is het de Schinkel en niet de Styx en zie ik mezelf niet speciaal als Griekse held. Dit verhaal heeft me echter alleen via de familieoverlevering bereikt. Een echte herinnering is het niet, die beginnen voor mij pas vanaf een jaar of vijf.

Nu ja, mijn punt is eigenlijk, laat anderen die memoires maar schrijven, dan zal ik ze wel lezen. Zo heb ik bijvoorbeeld genoten van de autobiografische boeken van Elias Canetti, waar ik tot nu toe de eerste twee delen van las (zie hier). Ook haar memoir Giving Up the Ghost van Hilary Mantel is me erg bijgebleven. Waar Canetti heel gedetailleerd en minutieus te werk gaat, schetst Mantel haar leven in iets lossere, grovere penseelstreken. Ze eindigt haar memoir op het punt dat ze weet echt een schrijver te zijn geworden. Bij het lezen van Kindertijd van de Deense schrijfster Tove Ditlevsen moest ik zowel aan Canetti als Mantel denken. Maar, zoals dat gaat met geslaagde memoires, Ditlevsen heeft voor haar verhaal uiteindelijk een geheel eigen vertelwijze gevonden.

Kindertijd is het eerste deel van een trilogie over Ditlevsens leven, de Kopenhagen-trilogie. Het beschrijft haar kinderjaren in een arbeidersgezin in een arme wijk van Kopenhagen, vlak na de Eerste Wereldoorlog. Het is geen makkelijke tijd. Vader raakt zijn werk kwijt, moeder betreurt het feit dat ze met vader getrouwd is en kan haar dochter geen liefde geven. De jonge Tove is een buitenbeentje. In een rauwe omgeving waar zo’n beetje de helft van de mensen alcoholist en het leven koud en naargeestig is, valt zij door haar intelligentie en karakter uit de toon. Waar de meisjes in haar klas alleen maar over jongens roddelen, duikt Tove het liefst met haar neus in de schaarse boeken die ze in huis hebben. Al op zeer jonge leeftijd voelt ze woorden en beelden door zich heen stromen. Er zit een dichter in haar, alleen weet ze dat zelf nog niet. De eerste keer dat ze zo’n gewaarwording heeft als kind beschrijft de volwassen Tove prachtig:

Ik bracht de kopjes naar de keuken en in mij begonnen lange, merkwaardige woorden als een beschermend vlies over mijn ziel te kruipen. Een lied, een gedicht, iets verzachtends en ritmisch en oneindig melancholieks, maar nooit droevig en triest, omdat ik wist dat de rest van de dag droevig en triest zou zijn. Als deze lichte woordgolven door me heen stroomden, was ik er zeker van dat mijn moeder me niets meer zou kunnen aandoen, omdat ze me niets meer kon schelen. (p. 13)

De kracht van Kindertijd zit hem wat mij betreft in dit soort woorden en beelden. Ditlevsen schreef haar memoires op latere leeftijd, met vier mislukte huwelijken achter de rug en worstelend met een levenslange alcohol- en drugsverslaving. Ze beschrijft het terugdenken aan haar kinderjaren alsof ze in een diepe put kijkt, om daar zo nu en dan wat beelden uit te kunnen opdiepen. Zo opent ze het tweede hoofdstuk met de zin ‘Op de bodem van mijn kindertijd staat mijn vader te lachen.’ Haar vader laat haar tot haar vreugde wel zijn boeken lezen, maar ziet haar niet voor vol aan omdat ze een meisje is. Als hij – verstokt communist – uitroept ‘Gorki was een groots dichter’ zegt Tove blij ‘Ik wil ook dichter worden!’ Maar nee, vader zegt streng ‘Haal je maar niets in je hoofd! Een meisje kan geen dichter worden.’ Gelukkig laat Tove het hier niet bij zitten. Iets later staat er: ‘Ooit zal ik alle woorden opschrijven die door me heen stromen. Ooit zullen andere mensen ze in een boek lezen en zich erover verbazen dat een meisje toch dichter kan worden.’ You go, Tove!

Tot die tijd wil Tove het liefst dat niemand doorheeft hoe ze werkelijk is en heeft ze permanent een soort masker voor, doet ze zich dommer voor dan ze in werkelijkheid is. Haar lerares op de middenschool doorziet dit en raadt haar ouders aan dat hun intelligente dochter doorleert op het gymnasium. Hier komt echter niks van terecht, haar ouders willen niet dat ze verder gaat met school. Ze moet gaan werken als hulp in de huishouding en hopen dat ze een keer een fatsoenlijke man aan de haak zal slaan die voor haar kan zorgen. Dat is het maximale wat ze als meisje uit haar milieu kan bereiken. In de tussentijd heeft Tove voor eerst geprobeerd een aantal gedichten gepubliceerd te krijgen in een tijdschrift, maar dit is niet gelukt. Volgens de hoofdredacteur is ze te jong en mag ze het nog een keer proberen als ze achttien is. Op dit punt eindigt het eerste boek. Tove’s kindertijd is ten einde, wat ze in de slotzinnen wederom prachtig beschrijft (mede dankzij de mooie vertaling van Lammie Post-Oostenbrink):

Nu vallen de laatste resten van mij af als schilfers van een door de zon verbrande huid en eronder komt een ongepaste, onmogelijke volwassene tevoorschijn. Ik lees in mijn poesiealbum terwijl de nacht langs het raam wandelt en zonder dat het doorheb, glijdt mijn kindertijd stilletjes naar de bodem van mijn herinneringen, die bibliotheek van het gemoed, waaruit ik voor de rest van mijn hele bestaan kennis en ervaring zal opdiepen. (p. 136)

Het volgende boek Jeugd gaat het over Ditlevsens tienerjaren tot aan haar eerste publicatie. Afhankelijkheid, het derde en laatste deel, gaat over haar huwelijken en verslaving. Ik vermoed dat dit nog heftigere boeken dan Kindertijd zullen zijn, maar als ze weer net zo vol staan met mooie beelden en zinnen (in tijden niet zoveel onderstreept!) dan wil ik ze gauw gaan lezen.

Lees hier mijn bespreking van Jeugd en Afhankelijkheid.

Das Mag, 2020
Oorspronkelijke titel Barndom, 1967
Vertaald uit het Deens door Lammie Post-Oostenbrink
144 pagina’s

Facebooktwitterlinkedinmail

Leave a Reply